Zuidlaren.
Hallo Jan Thijs
Toch nog een aanvulling op mijn verhaal over de tweede wereld oorlog. Bij het nalezen van het eerste verhaal bleek, dat ik diverse feiten niet had genoemd – vandaar,
Ik start dan bij 10 mei 1940:
’s Morgens vroeg werd ik gewekt door mijn moeder: “Jan, het is oorlog. De Duitsers zijn ons land binnen gevallen”.
Na me aangekleed te hebben ging ik, net zoals alle bewoners van de Oppenheimstraat, naar buiten. Voor onze deur vormde zich een kring van buren. Mevrouw Tepper (van onze kruidenier) stond te huilen. Mijn vraag aan moeder was: “Waarom huilt ze?”Antwoord: “Haar man moet waarschijnlijk als militair opkomen”. (is niet gebeurd)
Een tussenopmerking: 1 mei 1940 waren we van nr. 38 verhuisd naar nr. 48a in de Oppenheimstraat. 1 mei was vroeger de datum dat men over het algemeen verhuisde.
Enkele dagen na 10 mei hoorden we dat de Duitsers al gezien waren in de Nieuwe Ebbingestraat. Als jonge jongens ( ik was bijna 9 jaar) gingen we er op uit. En inderdaad, al snel kwamen we de eerste Duitsers tegen.
Sommigen waren vriendelijk, anderen negeerden ons gewoon. Eigenlijk veranderde er de eerste dagen niet veel. Het leven ging gewoon verder. Mijn vader ging op reis met zijn leaseauto (DKW) ook wel Duitse Kinder Wagen genoemd.
Dat ging zo door tot einde 1943. Vader had een bedrijf in bouwmaterialen, specialiteit vloer- en wandtegels. Dat was bij de fabrieken niet meer te krijgen, maar zo onderhield hij wel de contacten met zijn klanten.
Ondertussen speelden wij veel op straat. Er waren nog geen computers of TV’s e.d. Bij de kinderen, waarmee we speelden waren ook kinderen van NSB- ers.
Maar vooral in het begin van de oorlog drong de ware betekenis van de aangerichte ellende bij ons als kinderen niet zo door. Wel aan het einde van de oorlog. Toen zeiden we wel eens gekscherend tegen de NSB- kinderen: Aan welke boom zullen we je ophangen. Een van hen: Koos Magnin vond het verschrikkelijk, de straat op naar zijn club. Hij verstopte als hij de straat uit was zijn NSB- muts onder zijn jas. Die kinderen hebben ook wat afgeleden hoor.
Over de bomen in onze straat gesproken:
De bewoners hadden afgesproken dat onze 10 à 12 bomen niet omgehakt zouden worden. Het waren bomen die vroeg in het jaar als eerste in volle (rose) bloei stonden.
In Groningen werden (vooral ’s nachts) veel bomen omgehakt. Ze moesten als brandstof dienen. Het lukte ook heel lang om onze bomen in stand te houden. Maar…….. op een gegeven moment, als bij afspraak werd de eerste boom al omgehakt. In mum van tijd stonden bij alle bomen mensen met zagen en waren alle bomen verdwenen. Ook ik als jochie van 9 jaar had de zaag al klaar liggen. (’t Was denk ik 1944), ging naar de boom voor ons huis en zaagde hem om. Hij werd in kleine stukken gezaagd en in huis gesleept. In de slaapkamers onder de bedden en ik weet niet waar, opgeborgen. Moeder stookte hem volledig op in een noodkacheltje. (Vader was toen al door de SD opgehaald).
Beschermingsdienst
|
GERRIT JANS KREMER
Geboren 13- 03- 1899 Garrelsweer
Overleden 22- 03- 1971 |
Vader werd (ik denk in 1942) blokhoofd van de 2 blokken: Oppenheimstraat en Piet Heijnstraat. Dat gaf hem een privilege: Hij kreeg een witte helm en mocht bij luchtalarm de straat op. Hij had een aantal mensen onder zich,
Op een dag zou er een alarmoefening op het Bernouillieplein worden gehouden. Vader had een kar op fietswielen gemaakt. Deze gevuld met zand. Stond bij ons in de schuur.
Deze moest voor de oefening meegenomen worden.
Wel……hij is niet verder gekomen dan de drempel. De drempel op ging nog wel, maar de drempel af……toen zakte hij door beide wielen. Einde oefening voor deze kar.
Als assistent- blokhoofd had vader een jongere man Frank Beiboer uit de P.H.- straat. Woonde nog bij zijn ouders.
Toen vader was weggehaald door de SD zei moeder om naar Frank te gaan en hem te vertellen, dat vader was weggehaald.
Hij vroeg mij op zijn kamer te komen. Daar stond een rek met ongeveer 5 geweren, allen geladen, zoals hij mij zei. Het was een fanatiek persoon.
Op een keer liep hij met een vriend in de Herestraat. Ze kwamen 2 Duitsers tegen. Midden in deze straat gaven ze hen een pak slaag en renden er vandoor. (Ik schreef Duitsers, maar het waren landwachters (Nederlanders).
Bij de bevrijding van Groningen 16 april 1945 kwam Frank met een aantal mannen als BN- ers (Binnenlandse strijdkrachten) onze straat in. Hij vroeg mij de deur aan te wijzen van de man die waarschijnlijk mijn vader had verraden.
Mijn moeder stond met enkele buurvrouwen in de deuropening toe te kijken. Frank en zijn mannen gingen met het geweer in de aanslag naar de Tellegenstraat, belden aan en toen de deur open ging, rende hij naar boven en trapte de man van boven naar beneden. Mijn moeder begon te huilen- dat ging haar te ver.
De man en vrouw werden meegenomen naar de MTS Essoniusstraat.
Daar werden alle opgepakte NSB- ers als eerste heengebracht. De man was bij de politie. We hadden gezien, dat de middag van de dag, dat vader werd opgepakt deze man langs ons huis fietste, naar onze deur keek (waar als vader thuis was- zijn fiets stond) en weer terug fietste. Kort daarna werd er aan onze deur gebeld.
Een vriendelijke man vroeg moeder of vader ook thuis was.
Het antwoord was neen. Wanneer wel? Tegen een uur of 6.
Toen vader thuis kwam van de reis, zei moeder hem, dat iemand naar hem had gevraagd. Vader ging naar boven om zich te wassen. Hij had astmatische bronchitis en waste regelmatig met koud water op zijn borst. Terwijl hij daar zo stond, werd er ongeveer 18.00 uur weer gebeld. Moeder trok aan het touwtje. Toen de deur open was, renden er 4 mannen naar boven met het pistool in de aanslag. Sommeerden moeder in de kamer te gaan en riepen vader naar beneden. Ook die moest op zijn stoel gaan zitten, met in de nek een pistool. Ondertussen zochten de mannen de kasten door. Het werd steeds meer een chaos, één van de mannen vond enkele foto’s van de koningin. Het waren foto’s uitgeworpen door de Engelse vliegtuigen. Ook wel brandplaatjes genoemd. De Duitsers zeiden, dat als je ze vast pakte, je je vingers zou branden!!!
De chef zei: “Laat maar”. Maakte daar geen probleem van (later vertelde vader dat deze 4 mannen ook in kamp Amersfoort gevangen zaten. Ze hadden links en rechts gestolen. Ze hadden een slechter leven, dan de politieke gevangenen. Ze werden door iedereen gemeden).
Opnieuw werd er gebeld. Vader zijn neef Willem Wolthuis ( mijn vaders moeder was een Martje Wolthuis) kwam op bezoek.
Hij wilde het blad Trouw halen. Hem werd gevraagd, wat hij kwam doen. “Wel”, zei hij, “Kremer is mijn neef, ik kom op bezoek”.
Trouw was nog niet aangekomen gelukkig.
Er is verder buiten de foto’s niets gevonden.
“Doe uw jas maar aan en meegaan allebei” werd gezegd.
Ik vroeg aan de mannen: “Wat heeft mijn vader gedaan?”
“Hij heeft een fiets gestolen”, was het antwoord. We hebben er later wel eens mee geplaagd.
Na een kort afscheid gingen ze de deur uit: Vader en oom Willem voorop, de 4 mannen er achter. Vol spanning wachten we af. Enkele weken daarvoor was een buurjongen door de SD in zijn bed doodgeschoten. Ook nu wachten we of een schot hoorden. Gelukkig niet. Radeloos wachten we. Maar waarop? Wat moesten we doen? Moeder riep mij en mijn zus (3 jaar jonger dan ik) bij zich. Ze vertelde me dat er snel gehandeld moest worden. Onder het bed van mijn zus lag zeil. Daaronder had mijn vader een ruimte gemaakt. In die ruimte lag een zak met wapens. Moeder verwachtte opnieuw bezoek van de SD om nog grondiger onderzoek te doen. (is niet gebeurd) Ze zei mij om naar de buren op nr. 56 te gaan (ook van onze kerk) en te vragen of de man (Kars) bij ons wilde komen.
Toen ik dat daar vroeg , zei zijn vrouw, dat niet te doen- te gevaarlijk. Toen naar nr. 58 Niemeijer (ook van de kerk). Hetzelfde antwoord. Moeder zei: “Ga naar meneer Brouwer, Florisplein en vraag hem te komen”. Zijn zoon Jan zat bij mij in de klas. Ik kende hem. Ik dacht: ”Dat doet de man nooit, ’t is een doetje”. Maar ondanks het feit dat we na 20.00 uur niet meer op straat mochten, gingen mijn zus Janny en ik er heen. “Gaan jullie maar weer naar huis en zeg je moeder, dat ik kom”. Hij kwam en nam de zak met wapens mee. Moeder opgelucht.
Vader is meegenomen naar het beruchte Scholtenshuis aan de Grote Markt in Groningen. Na verhoor later naar de gevangenis aan de Heereweg. Daar 3 maanden gezeten. Een “goede” bewaker smokkelde moeders brood naar binnen. Binnen een klein briefje voor vader. Zo was er nog enig contact. Bezoek was niet toegestaan. Toen op transport naar het kamp Amersfoort. (boek hierover in mijn bezit). Ook daar 3 maanden gezeten en veel meegemaakt.
Onder anderen was daar Kotella. Deze had een herdershond. Als de mannen op het appel stonden en bewogen kwam van hem het commando “Jude”. Dan beet deze hond de mannen van achteren in de kuiten.
Ondanks de pijn moesten ze stil blijven staan. Van vader hebben we iets over het leed, dat hem is aangedaan, gehoord.
Hij had wel het voordeel dat hij in de tuinen mocht werken. Hij bepaalde zijn eigen tempo en kon nog wel eens iets extra’s uit de keuken krijgen. Na 3 maanden ook daar werden ze op transport gezet naar Dieburg (bij Frankfort am Main)
Ze, dat waren de groep Groningers genoemd in mijn eerste brief, kennelijk in Groningen als groep verraden. Samen opgepakt in 1943 en ook allen samen weer teruggekomen. Een wonder.
Moeder kreeg van de verloofde van Mulder (één van de gevangenen. Vormde later met zijn vrouw en een andere man de Groninger minstreels steeds extra bonkaarten van de ondergrondse).
Financieel kreeg ze geld uit de zaak. Maar daar werd ondertussen niets verdiend. De firma werd dus langzaam uitgekleed.
Met twee vriendjes Jan Pastoor en Luitjes Allertsma konden we in onze vrije tijd werken in de Essoniustraat bij Jan Pastoor zijn zwager die daar een loods had waar noodlampjes werd gemaakt.
Het waren kleine glazen potjes die in een metalen houder werden geplaatst. Via stalen platen en enkele machines ponsden we de vorm er uit. Dan werden ze geverfd en verkocht aan diverse zaken in de stad Groningen. In de potjes kon olie worden gedaan met een lontje. Dan had men licht. Van huis kreeg ik ’s morgens een pannetje met warm eten mee. Die werd tussen de middag op een grote kachel gezet en samen aten we dan onze maaltijd.
Of we wat verdienden? Ik weet het niet meer. Maar het was er erg gezellig.
Over verdienen gesproken:
Met diezelfde jongens liepen we eens in de Nieuwe Ebbingestraat. Ik had een trekkar bij me. Waarom? Weet ik niet. Toen we langs de verfzaak van Medema liepen zette deze juist diverse blikken voor de winkel op straat. “Meenemen jongens?” vroeg hij. We wisten niet wat er in zat, maar alles was toen welkom. We laadden de kar vol en thuis gekomen maakten we een blik open. Er zat een soort blanke pasta in, leek op vaseline. Het rook nieten we wisten niet te ontdekken, wat het was. Mijn moeder probeerde het eens uit op een paar oude schoenen. Ze glommen!!!
Ik vertelde het aan mijn vriendjes. Ook zij probeerden het uit. We roken handel. Er kwamen briefjes achter het glas van de deur, met de woorden
“SCHOENPOETS TE KOOP
75 CT PER BLIKJE
BLIKJE MEENEMEN”.
Het liep storm. Ondertussen haalden we nog meer blikken mee bij Medema. De voorraad stond bij ons in de schuur. Ik deed de administratie. Elke cent werd opgeschreven. We hadden echter alleen maar inkomsten- geen uitgaven.
Onze buurvrouw (ook gebruiker) zei tegen mijn moeder: “Ik probeerde het op uit op de meubels, het kon wel wrijfwas wezen”. Wel dat was allang niet meer te krijgen. Er kwam een tweede briefje achter het glas van de deur: “HEDEN WRIJFWAS à 150 cnt. PER BLIKJE”.
Ook daarmee werden goede zaken gedaan. Niemand wist dat het uit hetzelfde blik kwam: SCHOENPOETS EN WRIJFWAS!!!
Later hebben we ook nog een soort VIM verkocht. Waar dat weg kwam: Ik weet het niet. Het werd netjes in zakjes gedaan en afgewogen. We kregen het gratis en verkochten het voor geld!!
Moeder heeft het nog gebruikt tot 1950 om de pannen te schuren.
In 1943 kwam ik op de MULO , Singelstraat. ’s Winters gingen we enkele dagen per week een korte tijd naar school. Eerst staan naast de bank, gymnastiekoefeningen doen om warm te worden, een kachel was niet aan, en dan werd ons huiswerk opgegeven.
Aangenomen werd dat we thuis gingen leren, wat ik niet deed. Ik hielp de overbuurman, groenteboer Bos mee met het verkopen van sinaasappels, die er af en toe waren en dadels.
Plus natuurlijk onze handel schoenpoets en wrijfwas.
Dat was ook het jaar, dat ik ging “landwerken” op het Oosterparkstadion bij Kracht en Vriendschap, waarvan ik vanaf 1939 lid was van de afdeling gymnastiek. Landwerken werd genoemd in plaats atletiek.
Dat moest zo van de Duitsers, waarom? Ik weet het niet. Daar werden we door meneer Eggens zwaar aangepakt en ontstond mijn liefde voor de atletiek met name het hardlopen. Ik heb dat 58 jaar mogen volhouden. Dat was ook mede de reden, dat van mijn leren niet veel terecht kwam. Ik bleef zitten in de eerste klas en later in de tweede klas. Ook de gevangenneming van vader zal een rol hebben gespeeld. Moeder was vaak haar geheugen kwijt. Ik moest als oudste nog wel eens inspringen. Een zekere verantwoordelijkheidsbesef heb ik daar wel aan te danken.
De MULO in de binnenstad lag dus dicht bij de Poelestraat. Daar was hotel Hofman, waar Duitse officieren bivakkeerden.
Zij zaten dan voor een groot open raam. Wij gingen vaak naar hen toe en spraken met hen in onze zojuist geleerde Duits.
Ook herinner ik me nog, dat op een zondag in de Oosterkerk een geroezemoes de ronde deed: Er waren twee Duitse officieren in de kerk gezien- in vol ornaat. Uit de kerk zei vader tegen moeder zullen we hen op de koffie vragen? “Ben je gek”, zei moe, ”nee hoor!”
OVER DE BEVRIJDING
Zoals reeds vermeld liepen de B.S. rond, vroegen o.a de jeugd, dus: “Waar wonen NSB- ers? Wij wezen de adressen aan en dan werden deze uit huis gehaald en meegenomen.
Een daar van op nr. 72 Oppenheimstraat hadden we de laatste maanden gezien, sjouwden met o.a. radio’s naar huis. De BS-ers vroegen Wim ter Borg en omstaanders op afstand te blijven: ze wilden het slot van de deur kapot schieten. Dat mislukte. Wel vloog een splinter van de kogel in de arm van Wim. Liep verder goed af,
Toch wilde men naar binnen. Vroeg ons: “Kunnen over het dak bij iemand?” Ik zei, dat bij ons kon. Alle dakramen moesten van de Duitsers worden dicht gemaakt. Maar bij ons was dat niet gebeurd. Ik en drie mannen kropen via het dakraam op het dak. Lopen ongeveer 50 meter en kwamen bij het dakraam van nr 72.
Ik moest op afstand blijven. Eén man opende hun dakraam, schoot naar beneden, na geroepen te hebben: Er bleek niemand thuis te zijn.
De drie mannen sprongen naar beneden en doorzochten het huis. Toen zag ik voor het eerst weer dozen, zeep, lucifers, enz. goederen die al lang niet meer te koop waren.
Later op straat kwam men de NSB- er tegen. Ik kreeg een oude damesfiets mee met het verzoek, dat als de man de MTS verliet, ik hem moest achtervolgen om te kijken waar hij bleef.
Na enige tijd wachten kwam iemand naar buiten die me zei naar huis te gaan,want de man werd niet vrij gelaten.
De gevangenneming van Gerrit Kremer
(Geboren 13-03-1899)
Een herinnering van de zoon Jan Kremer
Het was kort na de Kerstdagen van 1943.
De oorlog woedde in alle hevigheid.
Via ”Radio Oranje” werden we volledig op de hoogte gehouden, zij het illegaal.
De Duitsers werden agressiever, zo ook de NSB-ers, vaak geboren uit angst.
Maar ook de ondergrondse zat niet stil. Er was vaak openlijk verzet. Veel werk gebeurde in alle stilte.
We speelden als kinderen, samen met onze vriendjes, tegen zessen nog in de Oppenheimstraat in Groningen.
Het was ondertussen al donker geworden.
En…. Hoe kon het anders, we speelden oorlogje.
Gewapend met denneboom-stok en bekampten we elkaar.
Maar dan wordt het tijd om naar huis te gaan.
Vader zal nu wel thuis zijn van de reis. Bezoekt elke dag nog zijn klanten in Noord-Nederland. Aannemers, architecten.
Heeft een bedrijf in bouwmaterialen: de HV ESKA.
Me van niets bewust trek ik aan het touwtje wat uit de brievenbus hangt. Open de deur en ga naar boven.
Daar kom ik in de hal een vreemde man tegen en verderop zie ik er nog één. Hij beveelt me de kamer in te gaan en op een stoel te gaan zitten.
Daar zie ik vader en moeder met broer en zus reeds zitten, met verstrakte gezichten.
Vier mannen totaal, doorzoeken het hele huis. Kasten worden opengemaakt en leeg getrokken. Steeds rommeliger wordt het in huis.
Dan, opeens een kreet van één van de mannen: hij vond een foto van de koningin!!!!! Dit werd een “brandplaatje” genoemd. Deze foto’s werden door vliegtuigen uitgeworpen. De Duitsers vertelden ze niet op te pakken, want dan zou men z’n vingers branden!!
De foto werd getoond aan, wat later bleek, de chef te zijn.
Maar deze reageerde er niet op.
Er werd die avond in huize Kremer niets gevonden. Later vertelde moeder, dat er wel wapens in huis waren: pistolen en munitie.
Onder de vloer in de slaapkamer van mijn zus. Daarover zeil en daarop het bed. Toen de onderzoekingen klaar waren, beval de chef vader z’n jas aan te trekken en mee te gaan.
Ik vroeg de man wat vader dan had gedaan. Hierop kwam het antwoord, dat vader een fiets gestolen had!!!!
De spanning steeg.
Vader werd meegenomen.
Wanneer zagen we hem weer? Er waren al zoveel mannen meegenomen, waar nooit meer iets van gehoord werd.
‘t Werd een afscheid om nooit te vergeten.
Vader, maar ook z’n neef W. Wolthuis, die even langs was gekomen, werden beide meegenomen. Later hoorde ik dat Wolthuis was gekomen met de bedoeling het ondergrondse blad “Trouw” op te halen. Maar deze was nog niet in ’t bezit van vader.
Later bleek, dat ze beide naar het beruchte “Scholtenhuis” aan de Grote Markt waren gebracht, voor verhoor.
We weten dat niet zachtzinnig is gegaan.
Na enige tijd werd men gevangen gezet in de gevangenis aan de Hereweg te Groningen. Hierna werd men op transport gesteld naar het concentratiekamp te Amersfoort (3 maanden). Toen het kamp in Utrecht, ook 3 maanden. Waarna men op transport werd gezet naar Dieberg ( bij Frankfort am Main). In Utrecht was men reeds ter dood veroordeeld.
Er bleken die avond van gevangennemen van vader en z’n neef nog meer Groningers opgepakt te zijn, de “Groninger- groep” genaamd, te weten:
W. Wolthuis, W. Roerdink, Snip, Corn. Mulder,Niewold.
Een groep van 7 Gereformeerde mannen.
Ze zijn de hele tijd in gevangenschap bij elkaar geweest.
Uitgezonderd het moment, beschreven in deze uitgave, in m’n bezit, dat W. Roerdink ziek achterbleef.
Ze hebben in het geloof veel steun aan elkaar gehad.
Ze kwamen allen na de bevrijding in 1945 weer thuis.
Vele gebeden waren verhoord.
De Duitsers veroordeelden hen tot de dood, maar God vond het hun tijd nog niet.
OVER DE BEVRIJDING
Vader was nog steeds niet terug. Via het rode Kruis hadden we bericht gehad dat hij overleden was. Wij rouwden.
Moeder en de vrouwen van de andere Groninger gevangenen hadden een tip gehad, dat de mannen van kamp Amersfoort naar Utrecht- rechtbank gingen. In Utrecht zou men van het station lopende naar de rechtbank gaan. Men zou hen dan waarschijnlijk onderweg kunnen zien. Dat is ook gebeurd. Men heeft even naar hun kunnen zwaaien. De rechtszaak hebben ze bijgewoond. Uitspraak: ter dood veroordeeld. Later dus op transport naar Dieburg en nooit meer iets vernomen.
De bevrijding kwam (zonder vader). Vanaf de Korreweg liepen peletonsgewijze, sluipende langs de huizen de Canadezen. Aan het begin van de Oppenheimstraat. Langs de Oosterhamrikkade reden de vluchtende Duitse soldaten in snelle auto’s.
De vlaggen hingen in no time uit de ramen. We was daarvoor gezegd dat de Kapteynlaanbrug in de lucht zou gaan: de ramen moesten dicht blijven. Maar dat is nooit gebeurd.
Tegenover ons huis namen de Canadezen enig rust. Deelde sigaretten en chocolade uit, Er was een uitgelaten sfeer.
Er werden in alle straten uitgebreid straatfeesten georganiseerd. Moeder zei: “Gaan jullie maar mee feest vieren, ik kan het nog niet”. Begrijpelijk.
Dat was april 1945.
Juni of juli: ’s morgens om een uur of zeven: moeder bij mijn bed: opstaan, oom Willem Wolthuis, zijn zoon Nico kwam zeggen, dat zijn vader al thuis is en dat vader er aankomt!!
Ik in mijn pyama de straat op: Ik keek richting Oosterhamrikkade de richting waarheen vader was vertrokken, toen hij gevangen was genomen: Wat ik toen zag vergeet ik mijn hele leven niet:
Een lange, broodmagere man, behangen met allerlei soorten Canadese tassen enz. kwam langzaam lopend naar me toe. Een NS-man die van de kapper kwam, wilde ik zeggen, dat mijn vader er aan kwam. Maar voor het eerst (en laatst?) wist ik niets te zeggen. Ik had mijn vader terug!!!
Hij liep naar boven, naar moeder, mijn zus en broertje. Ik bleef nog beneden. Reden? De buurman Kars, die weigerde de zak met wapens op te halen, toen vader weg ging, deze kwam van het vissen terug. Zei mij op zijn spullen te passen, wilde naar boven, naar vader. Toen heb ik hem gezegd, dat hij er niet in kwam. Toen wilde HIJ niet, nu wilde IK niet. Ik was 14 jaar, maar de laatste tijd zelfstandig geworden.
Na enige tijd kreeg vader de soldaten uniform weer aan. Werd toezichthouder van drie schietbanen in Groningen. Hij kon weer aansterken. Zijn compagnon runde de zaak verder. Later is die op mijn voorstel verkocht. Ik heb nog anderhalf jaar er voor gewerkt.
Vader vertrok met een gewicht van 208 pond, kwam terug met 128 pond
Hij ging in 1964 met pensioen en stierf in 1971 aan een hersenbloeding.
Een man om trots op te zijn.
Een groot voorbeeld voor mij.
Ik zal hem nooit vergeten.
Er is veel voor hem gebeden.
En God verhoorde deze.
JAN KREMER
Cees Oostinga
Ik woonde Oppenheimstraat 6a vanaf 1944